maandag 21 maart 2016

Joseph Brodsky - I sit by the window

I said fate plays a game without a score,
and who needs fish if you've got caviar?
The triumph of the Gothic style would come to pass
and turn you on--no need for coke, or grass.
I sit by the window. Outside, an aspen.
When I loved, I loved deeply. It wasn't often.

I said the forest's only part of a tree.
Who needs the whole girl if you've got her knee?
Sick of the dust raised by the modern era,
the Russian eye would rest on an Estonian spire.
I sit by the window. The dishes are done.
I was happy here. But I won't be again.

I wrote: The bulb looks at the flower in fear,
and love, as an act, lacks a verb; the zer-
o Euclid thought the vanishing point became
wasn't math--it was the nothingness of Time.
I sit by the window. And while I sit
my youth comes back. Sometimes I'd smile. Or spit.

I said that the leaf may destory the bud;
what's fertile falls in fallow soil--a dud;
that on the flat field, the unshadowed plain
nature spills the seeds of trees in vain.
I sit by the window. Hands lock my knees.
My heavy shadow's my squat company.

My song was out of tune, my voice was cracked,
but at least no chorus can ever sing it back.
That talk like this reaps no reward bewilders
no one--no one's legs rest on my sholders.
I sit by the window in the dark. Like an express,
the waves behind the wavelike curtain crash.

A loyal subject of these second-rate years,
I proudly admit that my finest ideas
are second-rate, and may the future take them
as trophies of my struggle against suffocation.
I sit in the dark. And it would be hard to figure out
which is worse; the dark inside, or the darkness out.

=


Ik zit bij het raam


Het lot, zei ik, speelt een spel zonder score,
en waarom vis als je bediend wordt met kaviaar?
De triomf van de gotische stijl is bijna geschied
en wind je op – geen behoefte aan coke of wiet.
Ik zit bij het raam. Daarbuiten, een esp.
Toen ik lief had, beminde ik intens. Dat was niet vaak.

Het bos, zei ik, is maar een stukje van een boom.
Wie wil het hele meisje als haar knie is in je droom?
Ziek van het stof, opgewaaid door dit tijdsgewricht,
wil het Russisch oog rusten op een Estse spits.
Ik zit bij het raam. De afwas is gedaan.
Ik was gelukkig hier. Maar dat zal nu niet meer gaan.

Ik schreef, dat de bol de bloem verstoort
en liefde is een daad verstoken van een woord;
Euclides stelling, dat de nul staat voor verdwijnen,
was geen wiskunde, maar de niksheid van de tijd.
Ik zit bij het raam. En terwijl ik zit
komt mijn jeugd terug. Soms lachte ik. Of werd wit.

Het blad, zei ik, verdelgt soms de knop,
het vruchtbare valt in braak land – een flop;
dat op de vlakke velden, onbewolkt en verstild,
de natuur de zaden van bomen vergeefs verspilt.
Ik zit bij het raam. Handen omsluiten mijn knieën.
Mijn zware schaduw is mijn gehurkt publiek.
                                                                                              
Mijn lied klonk onzuiver, mijn stem was schor,
maar in elk geval vertolkt geen koor dit nog.                                   
Dat zo praten geen lof verdient verwondert                               
niemand - niemands benen rusten op mijn schouders.
Ik zit bij het raam in het duister. Als een trein                                     
storten de golven achter het golvend gordijn.

Een trouw onderdaan van deze tweederangs jaren
ik erken trots dat mijn mooiste idealen
tweederangs zijn, en laat de toekomst ze oppikken
als trofeeën van mijn strijd tegen dit verstikken.
Ik zit in het duister. Ik zou niet kunnen duiden
wat erger is; het duister van binnen, of de duisternis buiten.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten