zondag 12 juni 2011

Robert Creely - Wall

Muur


Ik keek naar deze muur,
maandenlang, bakstenen
verweerd, brokkelig, dakrand

vast met ijspegels
net als tanden,
boogvenster

daarentegen, blaren
witte verf, een richel
grijs blauw.

Typische grens-
van wat? Een skelet
van een huis, niemands thuis,

onbeduidend,
klamme leegte,
onder een lek dak.

Oostindisch voor iets anders,
muur zo dicht,
volhardend,

bij mijn eigen-
kan dwingen
met oog, denken

waar men best niet gaat,
die vergingen
in zogezegde duisternis,

vertwijfeling. Dit simpel
inzicht
is geen plek waar muren

kunnen weergalmen,
echt of onecht.
Zij staan tussen

binnen en buiten-
als op school, jaren terug,
zagen wij MUUR, hoorden

MUUR zeggen, "Zo heb ik,
Muur, mij van mijn deel ontdaan;/
En, zijnde klaar,

kan Muur dus verder gaan"-
Boven wolken, een stukje
schuivend blauwe hemel. Vage zon.



=========


WALL

I've looked at this wall
for months, bricks
faded, chipped, edge of roof

fixed with icicles
like teeth,
arch of window

opposite, blistered
white paint, a trim
of grey blue.

Specific limit-
of what? A shell
of house, no one's home,

tenuous,
damp emptiness
under a leaky roof.

Careless of what else,
wall so close,
insistent,

to my own-
can push
with eye, thinking

where one can't go,
those crushed
in so-called blackness,

despair. This easy
admission's
no place walls

can echo,
real or unreal.
They sit between

inside and out-
like in school, years ago,
we saw WALL, heard

WALL say, "Thus have I,
Wall, my part discharged so;/
And, being done,

thus Wall away doth go"-
Clouds overhead, patch of
shifting blue sky. Faint sun.


Robert Creeley (1926-2005). Uit: 'Memory Gardens', New Directions, New York, 1986, p. 25/6.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten